Marianne Riksen-Walraven
De vier pedagogische basisdoelen van Marianne Riksen-Walraven (2000) liggen ten grondslag aan het algehele pedagogische handelen binnen onze organisatie.
Onderdeel van ons pedagogische beleidsplan is “het pedagogisch handelen”, een beleidsstuk
dat als naslagwerk dient voor onze pedagogisch medewerkers zodat zij hun handelen kunnen toetsen.
Het waarborgen van emotionele veiligheid
Het bieden van een gevoel van veiligheid is de meest basale pedagogische doelstelling voor alle vormen van kinderopvang. De algemene term ‘veiligheid’ verdient de voorkeur boven ‘veilige hechtingsrelatie’, omdat er meer factoren zijn die kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van een gevoel van veiligheid dan de kwaliteit van de omgang met volwassen opvoeders.
Het bieden van emotionele veiligheid is van primair belang. Niet alleen omdat het bijdraagt aan het welbevinden van de kinderen nu, maar ook omdat een onveilig klimaat het realiseren van de andere pedagogische doelstellingen in de weg staat. Als een kind zich niet veilig voelt, gaat het niet op ontdekking uit en durft het geen nieuwe uitdagingen aan te gaan. Het kind ontwikkelt geen zelfvertrouwen en er kan geen sprake zijn van innerlijke groei door positieve ervaringen.
Drie belangrijke zaken dragen bij aan emotionele veiligheid. Dat is allereerst dat er vaste en sensitieve verzorger(s) aanwezig zijn. Daarnaast is het van belang dat er (bekende) leeftijdsgenootjes voor het kind zijn en tenslotte is kan ook de inrichting (binnen en buiten) bijdragen aan het gevoel van geborgenheid.
Het bieden van mogelijkheden voor kinderen tot het ontwikkeling van persoonlijke competentie
Met het begrip ‘persoonlijke competentie’ wordt gedoeld op brede persoonskenmerken van een kind, zoals veerkracht, zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit. Dit stelt een kind in staat om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Bij jonge kinderen zijn exploratie en spel de belangrijkste middelen om greep te krijgen op hun omgeving. Door exploratie ontdekt het kind nieuwe handelingsmogelijkheden die vervolgens in spel worden geoefend, uitgebouwd, gevarieerd en geperfectioneerd. Exploratie en spel zijn intrinsiek gemotiveerd; de kwaliteit van exploratie en spel is een voorspeller van hun latere creativiteit, onafhankelijkheid en veerkracht.
Drie belangrijke factoren die exploratie en spel bevorderen zijn de vaardigheden van pedagogisch medewerkers in het uitlokken en begeleiden van spel, wederom het aanwezig zijn van de (bekende) leeftijdsgenootjes en de inrichting en hoe het aanbod van materialen en activiteiten in de ruimte is.
Het bieden van mogelijkheden voor kinderen tot ontwikkeling van sociale competenties
Het begrip ‘sociale competentie’ omvat een scala aan sociale kennis en vaardigheden, bijvoorbeeld zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. De interactie met leeftijdsgenoten, het deel zijn van een groep en het deelnemen aan groepsgebeurtenissen biedt kinderen een leeromgeving voor het opdoen van sociale competenties. Het geeft kinderen kansen om zich te ontwikkelen tot personen die goed functioneren in de samenleving.
Kinderen in de kinderopvang krijgen al jong en gedurende een substantieel deel van de dag/week te maken met interactie met leeftijdsgenoten en aanwezigheid van een groep. Hoewel dit kansen biedt voor het verwerven van sociale kennis en vaardigheden, heeft het ook een risico. Kinderen die al jong veel negatieve ervaringen opdoen in de omgang met andere kinderen lopen een verhoogd risico agressiviteit en sociale teruggetrokkenheid te ontwikkelen.
De beroepskracht speelt hierin een cruciale rol; zij moet beschikken over de vaardigheid om de interacties tussen kinderen in goede banen te leiden.
Het samenzijn met vertrouwde beroepskrachten en bekende leeftijdsgenoten bevordert de ontwikkeling van relaties en bevordert dus een gevoel van veiligheid. Goede relaties met leeftijdsgenoten bevorderen de kwaliteit van hun uitwisseling en en van hun spel. In een vertrouwde groep leeftijdsgenoten kunnen kinderen gevoelens van verbondenheid en sociale verantwoordelijkheid ontwikkelen.
Overdracht van normen en waarden
Kinderen moeten de kans krijgen om zich de waarden en normen, de ‘cultuur’ eigen te maken van de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Kinderopvang biedt een bredere samenleving dan het gezin; kinderen komen in aanraking met andere aspecten van de cultuur en die diversiteit onze samenleving kenmerkt. In een kinderopvanggroep zijn kinderen aanwezig met verschil in sociaaleconomische achtergrond, verschil in opvoeding/ideeën door ouders, verschil in gezinssamenstelling, verschil in hun plaats in de kinderrij thuis, verschil in religie en verschil in nationaliteit (van ouders).
De groepszetting biedt daarom, in aanvulling op de socialisatie in het gezin, heel eigen mogelijkheden tot socialisatie en cultuuroverdracht. In een groep doen zich relatief veel ‘leermomenten’ voor, bijvoorbeeld bij conflicten tussen kinderen, bij verdriet of pijn.
Het gedrag van de groepsleiding speelt een cruciale rol bij de morele ontwikkeling van kinderen. Door de reactie van groepsleiding en de uitleg die zij daarover geven, ervaren kinderen de grenzen van goed en slecht, van anders, van mogen en moeten.
Kinderen begrijpen beter waarom bepaald gedrag verwacht wordt in bepaalde situaties. Deze kennis geeft kinderen zekerheid over hun eigen functioneren (zelfvertrouwen) en leidt tot betere zelfsturing en sociale interactie.
De reactie van beroepskrachten geven niet alleen inzicht, richting en correctie aan het gedrag van kinderen, maar worden door kinderen ook gekopieerd in hun eigen gedrag tegenover andere kinderen of volwassenen. Beroepskrachten hebben door ‘voorleven’ (rolmodel) dus een belangrijke invloed op de ontwikkeling van empathie en pro-sociaal gedrag.